De term “warmtenet” past niet altijd bij de temperatuur die het net levert. Zeer lage temperatuur (ZLT) warmtenetten leveren minder dan 30 graden Celsius. Dat is niet genoeg voor ruimteverwarming. Laat staan om warm tapwater mee te bereiden. Koelen kan dan wel heel gemakkelijk.
Tekst: Margo van Voskuilen
Veel consumenten zien warmtenetten als een star systeem, waar je als gebruiker aan vastzit. Dat er ook bij warmtenetten verschillende mogelijkheden zijn, is nog niet echt bekend. Of dat een warmtenetaansluiting soms niet zonder warmtepomp kan.
Bij middentemperatuur warmtenetten, zoals de bekende stadverwarming, is de consument in één keer klaar. Een afleverset in de meterkast zorgt voor verwarming en warm water. De consument heeft hier weinig keuzes. Warmtetransport op zo’n hoge temperatuur heeft echter ook zijn nadelen. Om het water op een temperatuur tussen de 55 en 75 graden Celsius te krijgen, is veel energie nodig. Soms is er een bron die toevallig (afval)water op zo’n hoge temperatuur levert. Meestal echter betekent het dat het water voor het warmtenet met fossiele brandstoffen wordt verwarmd. Bovendien zijn de warmteverliezen met deze temperaturen hoog, 25 tot 35 procent.
HT warmtenetten hebben een nog hogere temperatuur, tot 120 graden Celsius, maar deze worden niet voor woningbouw toegepast.
Bij aanvoertemperaturen tussen de 30 en 55 graden Celsius spreken we van lage temperatuur warmtenetten (LT). Levert het warmtenet een lagere temperatuur dan 55 graden Celsius, dan is een boosterwarmtepomp voor warm tapwater noodzakelijk. Bij het aansluiten van een nieuwbouwproject op een LT warmtenet zal de installateur vaak kiezen voor uniforme oplossingen. Dezelfde afleversets, dezelfde boosterwarmtepomp, passend bij het woningtype en het verwachte aantal bewoners.
Bij het aansluiten van bestaande woningen op een LT warmtenet kan men overwegen om verschillende opties aan te bieden voor warm tapwater. Een boosterwarmtepomp, verschillende formaten voorraadvaten, of zelfs onafhankelijk van het warmtenet een warmtepompboiler of zonneboiler.
Bij een aanvoertemperatuur lager dan 30 graden hebben we het over zeer lage temperatuur warmtenetten (ZLT). Komen er temperaturen lager dan 30 graden uit het warmtenet, dan is een voorziening nodig om het water op de juiste temperatuur voor ruimteverwarming en warm tapwater te brengen. Dat kan een individuele warmtepomp zijn, maar ook een centrale warmtepomp. Ook kan een combinatie worden gebruikt: een centrale warmtepomp voor ruimteverwarming en individuele warmtepompboilers voor warm tapwater. Bij een lage brontemperatuur kan men het “warmtenet” ook gebruiken om te koelen. Lagere aanvoertemperaturen betekenen ook lagere transportverliezen. En voor lagere temperaturen komen bronnen in aanmerking, waarvan men tot voor kort dacht, dat ze niet geschikt waren voor verwarming.
Afhankelijk van de vereiste temperatuur zijn verschillende warmtebronnen geschikt voor warmtenetten. Om warmtenetten zo duurzaam mogelijk te laten zijn, gebruiken we liefst zo duurzaam mogelijke bronnen. Wanneer de bron onverhoopt niet voldoende capaciteit heeft, bijvoorbeeld bij piekvraag, zijn er verschillende mogelijkheden voor bijverwarming.
Niet alleen de aanleg van een warmtenet vraagt grote investeringen. Ook de aansluiting en eventuele aanpassingen in de woningen kost geld. Bij nieuwbouw van een wijk, waarin ook een nieuw warmtenet komt, is dat relatief eenvoudig. Elke woning heeft hetzelfde vertrekpunt. De nieuwe wijk krijgt een infrastructuur, waar het warmtenet een onderdeel van is. Het installatie-ontwerp van de woningen is aangepast op het warmtenet: er is ruimte voor de boosterwarmtepomp of warmtepomp, een buffervat en/of een voorraadvat. De afgiftesystemen zijn afgestemd op de lage afgiftetemperatuur. Men koopt of huurt de nieuwe woning met een aansluiting op het warmtenet.
Maar hoe zit dat bij de aanleg van warmtenetten in bestaande wijken? Daar moet men vaak rekening houden met verschillende woningeigenaren. Bij bestaande woningen zijn het bestaande afgiftesysteem en het isolatieniveau ook een factor. Zijn de leidingdiameters en verwarmingslichamen geschikt voor lage temperatuurverwarming? Bieden de woningen voldoende ruimte voor de nieuwe installatie? Zijn de woningen voldoende geïsoleerd voor het beoogde warmtenet? En wie betaalt welk deel?
De verantwoordelijkheid voor een warmtenet is verdeeld tussen “binnen” en “buiten”. Die scheidslijn noemt men ook wel demarcatie. Het deel “buiten” is de verantwoordelijkheid van de beheerder van het warmtenet. “Binnen” is de verantwoordelijkheid van de gebouweigenaar. Wat buiten is, en wat binnen, is afhankelijk van de gemaakte afspraken. De warmtenetbeheerder zorgt voor de aanleg van de infrastructuur. Dat kan zijn tot de buitengevel, tot aan de afleverset of tot-en-met de afleverset. De gebouweigenaar is vervolgens verantwoordelijk voor de aansluiting aan de rest van de installatie. Ook voor de benodigde aanpassingen is de gebouweigenaar verantwoordelijk.
Wanneer de gebouweigenaar een woningbouwvereniging of woningcorporatie is, met een aaneengesloten woningbezit, vergemakkelijkt dat de communicatie voor de warmtenetbeheerder aanzienlijk. Vaak heeft het warmtebedrijf echter te maken met meerdere eigenaren. Met elke eigenaar moet de warmtenetbeheerder afspraken maken.
Dat men betaalt voor de geleverde warmte en voor onderhoud van het warmtenet is logisch. Daarbij is geen verschil tussen bewoners van koopwoningen en van huurwoningen. Over de hoogte van de tarieven die voor warmte gevraagd worden is wel discussie. Tot nu toe zijn die tarieven gekoppeld aan de prijs van aardgas. Deze koppeling is bedoeld om te voorkomen dat bewoners met een warmtenetaansluiting meer moeten betalen dan wanneer ze op gas zouden stoken. Wanneer een warmtenet geen aardgas gebruikt, lijkt die koppeling onterecht en oneerlijk.
Voor de aansluiting, de installatie en voor eventuele aanpassingen aan de woning betaalt de bewoner ook. Eigenaar-bewoners betalen die kosten zelf, direct. Afhankelijk van de benodigde aanpassingen en de installaties zijn er wel subsidies, waarop men aanspraak kan maken. Een huurder betaalt indirect ook voor de kosten die de verhuurder heeft gemaakt om zijn woning geschikt te maken voor aansluiting op het warmtenet. Die kosten verhaalt de verhuurder op de huurder door huurverhogingen. Daar zijn wettelijke grenzen aan.
Een belangrijk bezwaar dat consumenten tegen warmtenetten hebben, is het gebrek aan keuzevrijheid. Er is maar één warmteleverancier in de wijk. Daaraan valt niet te ontkomen – meerdere warmtenetten naast elkaar zouden ook te duur en te omslachtig zijn. Maar een beetje meer keuzevrijheid maakt dat consumenten minder afwijzend tegenover een aansluiting op een warmtenet staan. Net zoals je bij telefonie kan kiezen welk pakket je bij je provider afneemt, zou dat bij warmtenetten ook moeten kunnen. Daarvoor is wel een minimale aansluitingsgraad nodig, waarbij het warmtenet rendabel kan functioneren. Maar daarbij heeft men dan de keuze: warmtelevering alleen voor ruimteverwarming? Of warmte en warm tapwater? Of individueel all-electric met je eigen warmtepomp?